Racen tegen bejaarden

Ik ben eigenlijk meer een vrouw dan mijn gebrek aan elegantie, stoere stapschoenen en mijn gevoel voor mode doen uitschijnen. Zo is mijn nieuwe hobby ‘zwemmen’  het resultaat van een mooi badpak te zien hangen in de winkel. Ik vrees dan ook de dag dat ik een geweldig skipak of een prachtige stijldansoutfit tegenkom. De kans op dat laatste is wel bijzonder klein.

Zo'n outfit benader ik alleen als ik onzorgvuldig uit publieke toiletten kom.

Zo’n outfit benader ik alleen als ik onzorgvuldig uit publieke toiletten kom.

Vandaag trok ik dan ook naar het stedelijke zwembad, dat een uur lang zijn deuren zou openen voor het ‘Damesuurtje‘. Met reden heet dat niet het ‘vrouwenuurtje’, want toen ik er aankwam, dacht ik dat ik op de namiddagactiviteit van een rusthuis was beland.  Er waren zo veel bejaarden dat ik de gemiddelde leeftijd maar met twee maanden naar omlaag haalde. Opgelet: ik ben een arrogante jongere dus ik gebruik een ruime invulling voor het woord ‘bejaarde’ – inclusief dus zij die heus nog wel een uurtje aquagym volhouden.

Zij waren bovendien allemaal een halfuur op voorhand gekomen zodat ze zeker geen twee minuten van het uurtje zouden verliezen. Toen ik te dicht aan de poort kwam staan, keken ze mij dan ook allemaal aan alsof ik de speculoos uit hun pudding kwam stelen.

Sommigen hadden ook hun handtas tegen de omheining gezet, zodat ze, op het moment dat die omhoog ging, een reden hadden om anderen voorbij te steken. In de verwarring die ontstond toen het startsignaal gegeven werd, kropen enkele dames zelfs onder de versperring door omdat hun kaartje niet meteen door het apparaat werd ingeslikt. Ondanks het feit dat ik me erg snel omkleedde, waren verschillende onder hen me voor. Toen ik aan de douches arriveerde, hing het daar al vol handdoeken en waren alle toiletten bezet. Vermoedelijk hadden sommigen hun badpak al thuis aangetrokken. Ze hadden ook al zo veel zeep aan de douches klaargezet dat een ex-gevangene er allicht een traumatische flashback van zou krijgen.

Al snel was het zwembad gevuld met trage baantjeszwemmers. Wie daar enigszins ervaring mee heeft, weet dat geen enkel mentaal onstabiel mens de stress van baantjes zwemmen aankan. Is iemand sneller, trager, even snel? Komen ze met twee op je af gezwommen zodat je in een stampende hotdog terechtkomt? Spettert die vijftiger abnormaal hard met zijn voeten toevallig als hij je voorbijsteekt? Denkt de redder niet dat je aan het verdrinken bent? Voortdurend moet je op je hoede zijn.

Eerst probeerde ik tien minuten te slalommen in het grote bad. Daarbij moest ik de veegbewegingen ontwijken van drie vrouwen die naast mekaar aan het kletsen waren. “Heb je je haar geknipt”? hoorde ik geregeld uitroepen. Verrassend, want iedereen had natuurlijk hetzelfde korte efficiënte kapsel. Na een tiental minuten was ik zo gefrustreerd dat ik naar een speciaal afgezet stuk zwom, voor mensen die al wat beter zwemmen. Nu moet je weten over mij dat ik weliswaar enkele brevetten heb, maar er in het water eerder uitzie als een panikerende kikker. In die baan werd ik dus gênant genoeg geregeld ingehaald door vrouwen die al zo oud zijn dat ze aparte zwembandjes nodig hebben voor hun borsten.

Dan trok ik maar naar het kleine badje van de springplank. Daar waren al vier mensen aan het baantjes trekken, die mij kwaad aankeken dat ik durfde meedoen. Allicht hadden ze het territorium reeds (al dan niet per ongeluk) gemarkeerd met hun urine. Toch hield ik het ook daar tien minuten vol, maar de afstand was zo klein dat ik al snel aan 30 lengtes zat, nog altijd alleen maar anderen moest ontwijken en overwoog mijzelf te verdrinken. Na amper een halfuur ‘Damesuurtje’ ben ik dan maar, ehm, afgedropen.

Misschien niet meteen een hobby voor mij dus. Iedereen weet dat verschillende irritante categorieën van mensen graag zwemmen. Mensen met te strakke zwemkledij, bijvoorbeeld. Kinderen. Mannen die baantjes trekken in plaats van een echte sport te kiezen. Professionele zwemmers die kikkers een slecht gevoel geven terwijl ze voorbij dolfijnen. Koppeltjes bij wie je niet met een duikbril in de buurt wilt komen. Eh, iedereen behalve ik dus.

De aardappel valt niet ver van de Bo

Drie jaar geleden schreef ik een proefcolumn. Ik kreeg de job, maar de column zelf werd nooit gepubliceerd. Tot nu. Oké, op mijn blog maar. Het is een column over mijn toenmalige vakantiejob, op een eerbiedwaardige plek waar frieten geboren worden.

Jobstijdingen

Jobstudenten. Sommigen smeren bradende badgasten in aan de kust, anderen zorgen ervoor dat alle producten in de winkelrekken even dicht bij de rand staan. Niet ik. Jonge kapitalisten die voor het grote geld willen gaan, moeten zich in de zomer het hardst laten vernederen. Sinds anderhalve week doe ik dus bandwerk in een frietjesfabriek. ’s Nachts weliswaar. Van tien tot zes pluk ik tussen duizenden aardappels de minder smakelijke exemplaren weg, voor het grote goed, voor de Vlaamse zaak, voor frituren overal te lande.

In het begin was het vooral wennen aan de ondefinieerbare geur van lauwe, machinaal geschilde patatten. In combinatie met het onophoudelijke voorbijsnellen van de band, doet dat je hoofd wel eens tollen – het moet niet gezegd dat misselijkheid in een voedselfabriek niet toegejuicht wordt. Dat obstakel overwon ik echter al snel. Moeilijker is het wennen aan de acht uur durende stream of consciousness die met weinig uitdagend bandwerk gepaard gaat. James Joyce kan er een punt aan zuigen. Soms zit ik nietsvermoedend werpbewegingen te doen, wanneer er plots een lang verloren gewaand lied in mijn hoofd begint te schallen. Niet voor niets verdwijnen deuntjes als ‘papegaaitje leef je nog‘ na je tiende in de catacomben van je psyche.

Mijn collega’s zijn allemaal Fransen die van net over de grens ons harde werk komen opknappen, onze vrouwen versieren, onze huisdieren vergiftigen. Nee – het zijn aardige jongens. Ze willen zelfs wat Nederlands leren, zo bleek toen één van hen een klein notitieblokje bovenhaalde en me toonde dat hij wat vertaalde zinnetjes had genoteerd. Ik moest voor de zekerheid de in blokletters genoteerde uitdrukkingen nog eens hertalen. ‘Hoerenkind’ en ‘ik heb je vrouw geneukt de liefde bedreven met je vrouw’: o, wat een pret hadden we die avond in de eetzaal.

Ernstiger werd het toen eergisteren mijn machine ontplofte. Althans, een onderdeel ervan. Ik was net de twee tekstregels uit ‘We like to party! (The Vengabus)‘ die ik ken voor de honderdste keer aan het ondergaan, toen er een enorme knal weerklonk. Mijn haarnetje ging ervan overeind staan. Ik zag het licht aan het einde van de tunnel, maar ik moest aan de band blijven. Eerlijkheidshalve moet ik zeggen dat er niet eens vlammen waren. Alleen knikkende knieën.

Ah, zo is het lot van wie een deel van zijn studies of zijn naschoolse activiteiten wil bekostigen, van wie op reis wil gaan en daar nog eens wil eten ook, van wie zich een mobiel abonnement of – erger – een maandelijkse liefdadigheidsstorting heeft laten aanpraten. Wanneer het academiejaar eind september hervat, zullen wij al snel vergeten zijn hoe hard wij hebben moeten werken voor die pintjes. Dat is maar goed ook. Zelf heb ik momenteel slechts één ding bijgeleerd: de band gaat altijd sneller dan de tijd.

Random foto van mijzelf want blogs zonder foto's zijn saai

Random foto van mijzelf want blogs zonder foto’s zijn saai

Poëziekramp op poëziekamp

Wat doen jonge mensen op een poëziekamp? Zich bezatten, elkaar binnendraaien, strippoker spelen, spacecake eten, overgeven en bewusteloos raken. Je hebt het goed geraden, dat allemaal dus niet. In de vreemde overtuiging dat ik alles toch eens moet uitproberen en vooral dingen die me van m’n writer’s block afhelpen, liet ik me door enkele spammails van Jeugd en Poëzie overhalen om een weekend ‘Poetry Boot Camp’ te doen. Als die van So You Think You Can Dance het kunnen, dan wij toch ook? Ik had wellicht de info beter moeten lezen op voorhand, waarin stond dat de nadruk op tekst en typografie zou liggen.

Zo dus.

Zo dus.

Laten we zeggen dat de laatste keer dat ik probeerde iets te knippen, ze mij bijna niet naar het eerste leerjaar wilden laten overgaan. Toch, vooraleer ik door het stof kroop (letterlijke stoffen doeken dan toch), kregen we met zijn allen enkele workshops. De andere kampgangers waren drie tieners en één meisje van mijn leeftijd dat het grootste deel van de tijd verlegen naar de grond staarde. Leuke kinderen wel, hoor. Wij praatten bijvoorbeeld over politiek. “Ik heb Bart De Wever eens in het echt gezien”, zei er eentje. “Hij kwam naar mijn school maar ik wist toen niet dat het hem was.” Ook discussieerden we over de geneugten van het leven. “Ik haat alcohol, ik drink dat nooit”, zeiden ze allemaal in koor. In mijn rugzak was een Martinifles aan het wenen.

Om op te warmen kregen we allerlei vrijblijvende opdrachten, en een eigen notitieblok. ‘Teken je bestek en bedenk er een verhaal bij’, luidde zo’n opdracht.

Hoe mijn hoofd werkt op een zaterdagochtend.

Hoe mijn hoofd werkt op een zaterdagochtend.

Daarna speelden we een spel waarbij we regels tekst uit allerlei oude bundels van Jeugd en Poëzie knipten. “Leef jullie maar uit, wij hebben er nog honderden liggen op ons hoofdkwartier”, klonk het.

’s Namiddags kregen we een workshop van Stijn Vranken, van wie ik zo ongeveer niks weet behalve dat hij af en toe iets literairs presenteert, en iets met De Sprekende Ezels te maken heeft. Wij kregen een voorwerp en een emotie en moesten iets rond de stad schrijven. Ik had ‘rust’ en ‘schoen’. Moest ik zowat zeven keer een volledig nieuw gedicht verzinnen, licht gebaseerd op het vorige, totdat ik schoenen zozeer begon te haten dat ik net zo goed in Gent kon gaan wonen, een bakfiets kopen en aan het kraakpand aankloppen met drie straathonden. Op den duur had ik alleen maar dieptragische poëzie over verkeersdoden met achtergelaten schoenen, waarbij springtouwen triest slap vielen en krijtjes op straat rolden naar dode vingers, met als kers op de taart de titel ‘kinderkopke’. Gelukkig raakte ik daarna wél weer op dreef en had ik één min of meer bevredigend gedicht. Maar meer min dan meer.

’s Avonds werden we ingewijd in de plannen van J&P. We kregen boeken met prenten van beeldende kunst op straat te zien, telkens wel wat op de grens van vandalisme. Werden we heel creatief door. Waarom geen bordjes met ‘privésauna’ zetten aan een afvalhoop? Waarom niet… Voor we verder konden brainstormen, werd het duidelijk dat we gewoon ons gedicht of enkele regels in de stad zouden moeten verspreiden. Maar dat was voor de volgende dag. Eerst zouden we nog even door Gent zwerven, of toch tot aan het dichtstbijzijnde café. Ha, er kwam eindelijk wat poëzie in de groep. Al hadden de meesten gewoon cola gedronken, dus ik weet niet wat hen bezielde. In elk geval begonnen ze met stoepkrijt allerhande woorden en zinnen te schrijven, zoals “goedemorgen” aan een deur, en “ik ben een schuinschrijver”, kei creatief schuin geschreven. Het bier dat ik op colatempo had moeten uitdrinken, was ook al wat naar mijn hoofd gestegen, want ik begon anonieme complimenten op post-its te noteren en die in brievenbussen achter te laten. Helaas moet ik bekennen dat er soms dubbele achternamen op die brievenbussen stonden, dus ik weet niet hoeveel huwelijken ik afgelopen weekend heb kapotgemaakt.

Slapen deden we in een boot. Een typisch Gentse ecologisch verantwoorde bed & breakfastboot dan wel, met een rietveld op het dak om water te zuiveren en een bio ontbijt. Het heuglijke nieuws is dat ik weer een kilo ben afgevallen.

De volgende dag moesten we onze poëzie in de stad verspreiden. Ik probeerde het bijzondere idee te verkopen mijn gedicht op de grond te krijten, want dat was al erg genoeg.

maar ze waren voorzien op echt vandalisme :(

Maar ze waren voorzien op echt vandalisme.

Uiteindelijk moest ik enkele geïmproviseerde spandoeken maken, waarop ik mijn woorden met wasco schreef. Ik had eigenlijk niet gedacht dat ik ooit nog het woord ‘wasco’ zou gebruiken, behalve in ‘ikwascompleetzat’ of zo. Alle ouders waren uitgenodigd voor een poëziewandeling langsheen onze mooie staaltjes vandalisme in de stad. We moesten ons dus haasten. ‘Het centrum’ werd dan ook door tijdgebrek ‘die ene vuile straat leidend naar het centrum’. We hingen roze wc-rol-sterrenkijkers op aan een bushokje. We nietten blaadjes met poëzie aan fietsen. We hadden er niet eens meer kunnen opschrijven ‘niet op de openbare weg gooien aub’. Ik hoopte vurig dat we geen GASboete zouden krijgen. Of vurig van wel. Ik was in tweestrijd. Mijn gedicht is uiteindelijk aan een stelling beland, hier hangt hij onhandig te wapperen:

Zweetdoekjes voor de werklieden.

Zweetdoekjes voor de werklieden.

Helaas wappert het einde een beetje te erg, maar laten we het erop houden dat in de laatste strofe wanhoop op blote voeten wegdanst. Want dat is keipoëtisch.